Kussenoorlog

Kussenoorlog, dat was een spel wat iedereen wel kent, denk ik, of waren wij vroeger de enige boefjes die zoiets verzonnen. Dat kan ik bijna niet geloven, er zullen vast wel meer ondeugende kinderen zijn geweest. Naar bed en meteen slapen, dat was bij ons maar zeer zelden. We hadden tenslotte niet voor niets op de lagere school het kinderversje van juffrouw van Minnen geleerd : O, zomer, o, zomer, wat geef je ons veel pret. ´k Speel hele dagen en ´s nachts nog wat in bed. Juffrouw van Minnen was in onze ogen stokoud, ze had immers onze papa ook les gegeven, nu dan moest je wel hoogbejaard zijn. Maar het gevecht met kussens was echt zo geweldig om te doen, vooral omdat we met vijf zussen op één slaapkamer sliepen. De kamer was ons oorlogsterrein en met z´n tweeën stonden we te springen op een tweepersoonsbed, waardoor het evenwicht moeilijk te bewaren was. Weldra vlogen de kussens heen en weer door de slaapkamer en dan gebeurde het gedurig dat we met een bons op de vloer terecht kwamen. Een roep onder aan de trap van vader of moeder bracht ons even in de werkelijkheid terug. Rustig jongens, zeiden we dan tegen elkaar en zonder enig lawaai gooiden we de kussens naar elkaar, veel te saai natuurlijk naar onze zin. Op een avond ging het goed mis . Het oorlogje spelen was in volle gang, het ging er heftig aan toe en we dachten er niet aan dat we rustig moesten spelen. Opeens hoorden we beneden een klap en glasgerinkel. We grepen ieder snel ons eigen kussen en doken onder de dekens. Daar kwam moeder de trap opgerend, we lagen te beven op bed, de deur ging open en een boze moeder vertelde ons dat we het voor elkaar hadden, hoor. Verschrikt gluurden we over de rand van het laken naar moeder. Jullie zijn bedankt, zei ze, beneden is de lamp van het plafond gevallen. Daar waren we toch wel erg beduusd over. Het spel was uit, geen kussen vloog er meer door de kamer en nog nooit zijn we zo stilletjes gaan slapen, als na die reprimande van moeder. Straf gaf ze eigenlijk nooit, we waren al gedwee na een vermanend woord. Nou ja, nu denk ik, het kwam door het kinderversje van juffrouw van Minnen. Ze had ons moeten leren : O, bolder, o, bolder, de lamp komt van de zolder.

Lees meer »

Het varkentje van vroeger

Nu het aan het einde van de middag al donker begint te worden, lijkt de avond wel heel erg lang. Mijn gedachten gaan dan vaak naar onze jeugdjaren, want voor zulke donkere avonden hadden we een mooi spel bedacht. We speelden varkentjes vangen in de lange gang, die tussen de achterkamer en de voorkamer lag. Eén van ons was de boer en de rest waren varkens en die moesten door de boer gevangen worden. Pikdonker moest het zijn, want dat maakte het spannend en dat was het mooiste aan het hele spel. Eerst werd de boer gekozen, dat ging met iene, miene, mutte, tien pond grutte, tien pond kaas, iene, miene, mutte is de baas. Degene die bij het laatste woordje werd aangeraakt, was de boer, zin of geen zin, daar werd niet naar gevraagd. De lampen gingen uit, ook op de overloop, zodat je echt geen hand voor ogen zag. En daar gingen we, al knorrend en grommend, gleden we over de marmeren vloer, we botsen tegen elkaar en rolden over elkaar heen. Soms stootten we onze hoofden, maar dat deerde ons geen moer. De boer riep, kssst, kssst en ik pak je en van spanning knorden we al harder en harder. Had de boer je te pakken, dan probeerde je je los te rukken, want als degene raadde, wie er beet genomen werd, was het spel uit en moest je bij de volgende keer de boer zijn. Dus de boer had er een hele toer aan om een spartelend varken vast te kunnen blijven houden. Een mooi plekje was er onder de trap, daar kon je mooi schuilen, alleen de stofzuiger stond daar, maar die moest je niet aanraken, want dan kletterde de stofzuigerslang er vanaf en verraadde je het mooie schuilhoekje. Het gebeurde weleens, dat er bezoek in de voorkamer zat en moeder koffie ging halen in de keuken. Opeens ging de deur dan open en moeder zou met het theeblad met lege kopjes zo over een stel varkens zijn gestruikeld. Blagen, zei ze dan. Wat hebben we het spel vaak gespeeld en wat hadden we een schik met elkaar. Och, het is lang geleden, kon ik nog maar één keer zo'n knorrend varkentje zijn.

Lees meer »

Het Veerhuis

Op donderdag 15 juli was er een uitje gepland voor de bewoners van De Betuwehof en al vroeg in de ochtend was de verpleging in de weer om iedereen uit bed te halen. Niet alleen van het personeel, die dagdienst hadden, waren aanwezig, maar er werd van alle kanten hulp aangeboden. Vele handen maken licht werk en het liep dan ook gesmeerd. Dat het buiten regende, deerde niemand ; er hing een opgeruimde sfeer, een soort gevoel, of we met z'n allen op schoolreis zouden gaan. Er werd gepraat, geluisterd, overlegd en druk heen en weer gelopen, want het was toch wel een hele onderneming om niets te vergeten en alles in kannen en kruiken te krijgen. Het doel van de rit was Het Veerhuis, nostalgisch gelegen aan rivier de Rijn en misschien wel het mooiste plekje van Opheusden. Klokslag tien uur was iedereen gereed, het ontbijt hadden ze achter de kiezen, de medicijnen waren uitgedeeld, deze en gene werd nog gauw naar het toilet geholpen, maar toen zat een ieder dan ook netjes verzorgd en keurig gekapt te wachten op de dingen, die komen zouden. Het begon ondertussen steeds harder te regenen en Jasper, de manager en tevens chauffeur op die dag, zette eerst zijn pet maar eens op. Het gaf hem het uiterlijk van een opgeschoten kwajongen, maar dat was hij toch zeker niet, want iets regelen was hem wel toevertrouwd. De Betuwehofbus werd voorgereden, auto's werden klaar gezet, zodat de eerste groep bewoners weggebracht kon worden ; de rolstoelgebruikers in de bus en degenen, die nog goed ter been waren, konden meerijden in de auto's van het verplegend personeel. Daar gingen ze, rustig rijdend de dijk op. Ja, voorzichtigheid was geboden, ze hadden tenslotte een kostbare en kwetsbare "lading" . Hadden ze niets vergeten? Nee, hoor, niets vergeten ...... , dáchten ze! Het Veerhuis ligt op een steenworp afstand van De Betuwehof, dus het duurde niet zo heel lang, of Jasper parkeerde voor de tweede keer de bus op de oprit. Hij trok de klep van de pet nog iets dieper in zijn ogen, want de regenbui was overgegaan in een echte hoosbui. De dakgoot van het afdakje boven de achterdeur kon het vele regenwater niet verwerken en een dikke brede straal water kletterde vanuit de goot op de stenen stoep neer. Aron, het zoontje van zuster Mijnie keek er met ontzag naar. Op de vraag van Marja, of hij onder die "douche" wilde, schudde hij resoluut met zijn hoofd. De tweede groep bewoners was aan de beurt. Zuster Miranda bleef bij de enkele bewoners, die helaas niet mee konden, op de Betuwehof. Ze wuifde laconiek alle opmerkingen van haar collega's weg. Sneu vonden ze het voor haar, maar Miranda is niet zo sneu-achtig aangelegd. Lekker rustig toch, zei ze glimlachend. Met paraplu's boven het hoofd werden we samen met Arie en Pietje de Betuwehofbus ingereden. Jasper controleerde alle veiligheidsgordels, die aan en om de rolstoelen zaten nog eens secuur, want rollende rolstoelen door de bus, daar hield hij niet van. Toen zei Arie opeens : Zullen ze mijn beker wel hebben meegenomen. Zuster Elly nam meteen een besluit en holde al door de stromende regen weer naar binnen en kwam even later terug met in haar ene hand de beker van Arie en in de andere hand een blik verdikkingsmiddel. Deze stond er ook nog, dus die heb ik ook maar meegenomen, zei ze kordaat. Jasper kroop achter het stuur en ook voor ons begon de rit naar Het Veerhuis. Net toen we boven aan de dijk waren en Jasper de scherpe bocht richting Het Veerhuis wilde maken, zag hij, dat Bert wenkte, dat we moesten wachten. Door het geopende kantoorraam riep Bert : Bericht vanuit Het Veerhuis, dat het verdikkingsmiddel was vergeten. Zuster Elly stak, grijnzend van oor tot oor, het blik omhoog. Het was oké ...... , tja, als we Elly ook niet hadden 🙂 We konden verder en Jasper manoeuvreerde de bus als een volleerd vrachtwagenchauffeur de dijk op. De ruitenwissers deden hun taak, maar konden het ternauwernood aan. Gelukkig was de bui al een stuk minder heftig, toen we arriveerden bij Het Veerhuis.De lucht was grijs en het water in de Rijn was grijs, maar binnen was een gezellige sfeer van saamhorigheid. De schemerige verlichting hielp daaraan mee, al vonden sommige bewoners het net iets te donker. Er werd koffie en thee geserveerd en een schaal met heerlijke stukken taart werd de bewoners voorgehouden. Was het te groot? Ook daar was op gerekend en een doosje soesjes kwam voor de dag, waar onder andere mevrouw Van V. dankbaar gebruik van maakte. Mevrouw Z. zei na de eerste hap van de taart tegen zuster Wilma : Eet jij de rest maar op. Dat is ook zo´n lief mensje, ze gunt het een ander gewoon. Alle zusters, die erbij waren en ook Jasper deden hun best om de bewoners het gevoel te geven, dat ze erbij hoorden. Er werd een praatje gemaakt, er werd gevraagd, of het goed ging, of ze het naar de zin hadden en er werd zelfs al over een volgend uitstapje gesproken. Of mevrouw K. en mevrouw H. het naar hun zin hadden, hoefde niemand te vragen. De pretlichtjes in hun ogen zeiden genoeg. Och, door de regen kon een ritje met de pont heen en weer over de Rijn niet doorgaan en de viswedstrijd, die we met mevrouw D. zouden gaan houden, ook niet. Gelukkig ook maar, het was een grapje tussen ons. Het liep richting twaalf uur en na nog een glaasje drinken, was iedereen tevreden over het uitje en werd het tijd om terug te gaan. Zoals mevrouw H. het in haar dorpse taaltje zei : "We goan noar huis, tis lang zat gewes". En zo was het maar net, het was fijn, het was gezellig en we hebben genoten! Met dank aan Administratiekantoor Jan van Eldik uit Rhenen, die dit allemaal heeft gesponsord en samen met zijn vrouw Marga heeft bedacht. Geweldig toch? Jan en Marga, heel, heel hartelijk bedankt voor dit bijzonder geslaagde uitje naar Het Veerhuis !! Ook iedereen bedankt, die de zorg voor de bewoners op zich hebben genomen. Het was TOP!!

Lees meer »

De Vecht

Het was op een dag in augustus van het jaar 2018, dat we een uitstapje zouden maken naar de Vechtstreek. Nee, we gingen niet varen, maar gewoon een wandeling maken. We waren met een heel koppeltje, onze oudste zoon Johan met zijn kinderen Collin en Janoah, onze jongste dochter Corieke, mijn zus Drea met haar dochter Lianne, die twee spruiten bij zich had, waarvan de jongste nog maar amper kon lopen. Eer we er eenmaal liepen, hadden we al wat hindernissen overwonnen. We gingen later van huis dan dat we van plan waren, want Corieke had de wekker ingedrukt, maar was niet meteen uit bed gestapt. Ze had zich nog een keer lekker omgedraaid en verdween weer in dromenland, terwijl wij al startklaar stonden. En dus vertrokken we een klein uurtje later. Het eerste deel van de reis ging voorspoedig, maar een kwartiertje ongeveer voor het eindstadium moest kleindochter Janoah plassen, wat overging in : papa, ik moet heel nodig. Even later zei ze met een benauwd stemmetje : ik kan het niet meer ophouden, hoor papa. Het kleine meisje zat bij mij achterin de auto en omdat ik medelijden met haar kreeg, schreef ik op de computer : Plas maar op de vloer van de auto. Toen ik de woorden via de computer uitsprak, klonk het uit twee monden : Mááhá !!!! Zoon en dochter waren het er duidelijk niet mee eens. Janoah keek me met haar donkere ogen aan en heeft vast gedacht, dat oma's idee nog zo gek niet was. Wat maakt het nu uit, dacht ik, het sijpelt wel weg door een kiertje bij de achterdeur en de vloer kan toch schoon geschrobd worden. Ik zat meer over de blaas van het kind in dan over de auto. Gelukkig waren we er bijna en even later parkeerde Johan de auto aan de kant van een rustig landweggetje. Met vereende krachten werd kleindochter Janoah uit de auto gebeurd en snel ledigde ze de blaas aan de slootkant. Zo, dat moet een opluchting voor haar zijn geweest. Maar het volgende probleem kwam om de hoek kijken. Lianne kwam er achter dat ze voor de jongste de buggy had vergeten. Dat werd dus sjouwen met het kind, al liep hij al vrolijk rond op het stille weggetje, de hele dag zou dat toch niet gaan. Ze besloten om het jongetje om de beurt op de arm te nemen, maar de kleine broekeman genoot van de vrijheid en dribbelde veel liever zelf. Van hem mocht mama altijd de buggy vergeten. Makkelijk was het dus niet allemaal, maar we begonnen toch maar met onze wandeling in het mooie plaatsje Loenen aan de Vecht!

Lees meer »

Het fotorolletje

We gaan nog even verder met onze kinderjaren. Bijna elke week kwamen ome Piet en tante Jetje bij ons thuis op bezoek. Ze hadden geen bloedband met ons, maar we noemden hen toch oom en tante. Als kind wist ik totaal niet hoe de vork precies in de steel stak en vragen deden we er niet naar. We waren altijd blij, als ze bij ons op bezoek kwamen, want we kregen allemaal een reep chocolade, een echte verkadereep notabene, dat was in die tijd geen kleinigheid. Langzaam peuzelden we de reep op, elke keer een klein stukje eraf knabbelend, heerlijk was dat. Tante Jetje hoorde tot de vaste afnemers bij de Verkadefabrieken, dat weet ik wel zeker. Ik was nog een klein meisje en hoewel ik de reep wel waardeerde, toch was ik na elk bezoek weer teleurgesteld. Ik was er namelijk vast van overtuigd, dat tante Jetje een cadeautje had verstopt onder haar jurk en ik maar wachten en wachten, of het cadeautje eindelijk eens een keer tevoorschijn werd gehaald. Maar het wachten van mij was tevergeefs, elke keer nam ze het cadeau mee naar huis. Ik zie me nog zitten, mijn zwarte koppie net boven de tafelrand, hopend dat het pakketje werd uitgepakt. Ik begreep er helemaal niets van, want tante Jetje was zo'n aardige vrouw, waarom hield ze ons voor de gek, ik kon er als kind niet bij. Het heeft lang geduurd eer ik begreep, dat er onder de jurk iets anders zat .............. Bij stukje en beetje kwamen we achter het trieste verhaal van tante Jetje, het meeste heeft ze me zelf verteld, toen ik een keer bij hen mocht logeren. Ze was nog maar drie jaar oud, toen ze aan de hand van haar vader bij het sterfbed stond van haar moeder om afscheid van haar te nemen. De woorden, die haar moeder tot het kleine meisje sprak waren : "Zal je lief zijn" . Dit was de enige herinnering aan haar moeder, zo vertelde ze met een gebroken stem. Ze kwam in een weeshuis terecht en het contact met haar vader verwaterde heel erg na zijn tweede huwelijk, maar daarover praten, vond ze te moeilijk. Op 18-jarige leeftijd werd ze opgenomen in het gezin van opa en oma Gerritsen. Mijn moeder en haar tweelingbroer waren toen een jaar of zes en zagen Jetje, die dag en nacht bij hen in huis was, die voor de kinderen zorgde, die hen naar school bracht, die met hen speelde op de boerderij, als hun grote zus. Opa en oma Gerritsen, die hun huis altijd open stelden voor minder bedeelde kinderen, werden door haar papa en mama genoemd. Enige jaren later trouwde Jetje en hoewel haar vader wel aanwezig was bij het huwelijk, was opa Gerritsen getuige voor haar. Ze kregen twee kinderen. Aan het eind van het jaar 1945 ging het paar uit elkaar en tante Jetje trouwde enige jaren later met een andere Piet, waar wij dus oom tegen zeiden. Altijd is de band gebleven tussen tante Jetje en opa en oma Gerritsen.Zoals veel mensen in die tijd hadden wij ook een donkerbruin vierkant fototoestel, zo'n heerlijk ouderwets "kijkdoosje" , waar mijn moeder het beste mee overweg kon. Af en toe werden we bij elkaar geroepen voor een foto. Meestal zaten we dan dicht tegen elkaar aan op de tuinbank, waar we voor ons gevoel lang moesten wachten tot moeder dan toch eindelijk, na veel vermaningen richting ons, het knopje indrukte. Opgelucht sprongen we dan van de bank, blij dat de klus erop zat. Nu was ome Piet bij ons thuis de man, die van allerlei reparaties uitvoerde. Als er iets kapot was, werd het niet meteen weggegooid, nee, nee, dan werd er gezegd, daar moet ome Piet maar even naar kijken. Op een keer kreeg mijn moeder het fotorolletje niet teruggespoeld en even kijken in het toestel, wat er aan de hand was, dat ging immers niet, want als er licht bij kwam, waren de foto's verloren. Ome Piet werd te hulp geroepen en ja, er zat niets anders op, in het donker moest het gerepareerd worden. " In de kelder is het donker" zongen we vaak bij een spel, nou, kelders hadden we genoeg onder het huis, daar ontbrak het niet aan, maar bijna overal was er toch nog een klein raampje, dus het was niet pikdonker. Gelukkig hadden we ook nog een kleine kelder, verscholen tussen de groten, waar geen raampje inzat. We sjouwden met z'n allen achter ome Piet aan de keldertrap af, de eerste kelder door, de tweede kelder door, hola, verder mochten we niet. Daar was onze donkere derde kelder, daar moest ome Piet op de tast proberen te redden wat er te redden viel om de idyllische gezinsfoto's op de tuinbank te kunnen behouden. En wij ...... ? Wij hielden de wacht, wij keken naar de dikke grijze deur, waarachter ome Piet was verdwenen, wij vonden het alleen maar spannend, wij fluisterden, zacht giechelend met elkaar, daar in de donkere kelder. Hoe het afgelopen is met het rolletje? Dat kan ik me niet meer herinneren, maar foto's met ons als kinderen op de vertrouwde tuinbank, die zijn er genoeg!

Lees meer »

Artikel in de Gezinsgids

Artikel in de Gezinsgids, zoals ik het in mei jl heb geschreven. Het is in een verkorte versie verschenen in de Gezinsgids van 10 september. Ondertussen ben ik dus 61 en mijn jongste dochter, waar ik over schrijf is 21 jaar.

Lees meer »

Het varkensschuurtje

Afgelopen zaterdag had ik mijn blog bijna klaar, wilde even stoppen met schrijven, maar in plaats van naar opslaan te kijken, keek ik naar wissen en ik was mijn verhaal kwijt. Dus ben ik gisteravond maar opnieuw begonnen. Het was een grijze avond, ik luisterde naar het orgelspel van André Nieuwkoop, het schemerlampje verspreidde een gezellig warm licht en een prachtige bos bloemen voor het raam, gekregen van mijn nichtje en haar man, die maandag in de kerk hun huwelijk hebben laten bevestigen, gaf toch veel gezelligheid om me heen. Een avond om te gaan schrijven dus......  Het schrijven over vroeger doe ik wel graag, maar het heeft toch altijd iets weemoedigs, het geeft een "wat gaat alles snel voorbij gevoel". Over de periode dat ik nog niet naar school hoefde, weet ik nog best veel te herinneren. Vaak zat ik onder de tafel in de achterkamer te spelen, dat was mijn knusse plekje, waar ik onder het afhangende tafelkleed door, mijn moeder zag lopen van de keuken naar de gang en weer terug, vele malen per dag. In de hoek van de kamer stond de box, in die tijd looprek genoemd, waar de jongste de slaapvrije uren doorbracht. Was het olvarit-liga-maaltijd-uurtje voor de kleine spruit aangebroken, dan was ik er als de kippen bij, hoopte altijd, dat er iets voor mij zou overblijven. Wat was er vroeger voor een kind toch veel rust en regelmaat, toch heerlijk voor een kind, om de eerste levensjaren gewoon bij moeder thuis te zijn, geen schoolvoorleesuurtjes, geen kleuterschool, geen computer, geen mobiel-appende ouders, geen speelgoed met van allerlei geluiden en geen gesjees van hier tot ginder, want auto rijden kon mijn moeder niet. Wat een rustig bestaan was dat toch. Ik zat dus onder de tafel, of ik liep dromerig achter moeder aan met de duim in de mond, ja, ja, ik was een echte duimelot! Zo was het ook, als vader thuis was, overal liepen we achter hem aan, echte nieuwsgierige blaagjes waren wij. Op het erf stond nog een oud nostalgisch varkensschuurtje, waar elk jaar een paar varkens werden vetgemest. De biggen kwamen vaak van onze altijd vrolijke ome Wim af, tweelingbroer van mijn moeder uit Slijk-Ewijk. Ome Wim praatte net als mijn moeder, kiek uut en thuus en rieën over de diek enzo. Als de biggen werden gebracht, dan stonden wij erbij. Het was mooi om te zien, die spartelende rolmopsen in jute zakken in de kofferbak van de auto. Er was nog geen Partij voor de Dieren, dus dat kon toen allemaal gewoon, ik denk dat ome Wim zou gezegd hebben, ze zien nie wies om zo'n partij op te richten. Maar goed, de biggen werden in het hok gedaan en werden met de dag groter, tot het moment kwam, dat er een veewagen de dijk kwam afrijden en onze knorrende viervoeters aan de veehandelaar werden verkocht. Ja, ze belandden altijd weer in diepvrieszakjes en één van de varkens kwam tenslotte bij ons op bord terecht. We hadden weliswaar geen vriezer, maar er was een diepvrieshuisje in het dorp, waar iedereen een vriesvak kon huren. Ook daar zijn we als kinderen vaak geweest, erg koud natuurlijk en we waren blij, als onze ouders het juiste hadden gevonden, want al was het in de winter, het voelde als een warme deken, als je weer buiten kwam. Het was op een dag, dat ik niets vermoedend het varkensschuurtje binnen liep. De avond ervoor waren de varkens in de veewagen geladen en mijn oudste broers Gijs en Gert hadden de taak om het hok schoon te maken. De kruiwagen stond in het pad en Gert schepte hem vol en Gijs reed hem naar de mestvaalt achter het schuurtje. Ik was een klein ukkie, dus Gert heeft me waarschijnlijk niet gezien, maar opeens had ik een schep varkensmest op mijn hoofd. Ik schreeuwde moord en brand, dat weet ik nog. Gert was zelf nog maar een jochie, hij schrok zich een hoedje en haalde het ergste eraf en stuurde mij naar binnen. Moeder kon gelijk aan het water koken, zette me in de teil en ik weet het nog precies, dat ze drie keer de haren heeft gewassen. Na de derde keer zei ze : je krieg de keueslucht er nie uut. Ik vond het wel best na drie wasbeurten, in het varkensschuurtje ben ik die dag niet meer geweest. Lang heb ik het verhaal moeten aanhoren, ik had ook niet zo dicht bij de kruiwagen moeten gaan staan, werd er dan gezegd. Och, ik was een dromertje, liet iedereen maar praten. Maar ja, ik heb varkensmest op mijn hoofd gehad en als ik dat nu tegen iemand zou vertellen, zou er, denk ik, gauw gezegd worden, hadden ze vroeger varkens bij jullie thuis? Was je vader dan boer? Tja, ik denk maar zo, varkensmest op je hoofd in je jonge jaren, geeft later niet snel grijze haren.

Lees meer »

Soldaten op de deel

Ik ben geen boerendochter, maar ik ben wel op een boerderij geboren. Alleen de Oud-Opheusdenaren zullen het nog weten, dat ons ouderlijk huis een boerenhoeve was. Vanuit de keuken kwam je zo in de koeienstal, die in de winter werd verhuurd aan een boer uit het dorp, waarvan de stal door de bliksem was getroffen en afgebrand. Het was in de zomer een mooi plekje om te spelen en dat hebben we dan ook heel veel gedaan. Er waren verschillende vertrekken in het achterhuis en ieder had een naam, het washok, dat was de afdeling van mijn moeder en wij als meiden hielpen soms mee, terwijl we de schrobborstel amper in onze knuistjes konden vasthouden, maar we vonden het leuk om moeder te helpen. Het kan natuurlijk ook zijn, dat we meer in de weg liepen, dan dat we hielpen, maar goed, we deden ons best. Onze tante Jansje, de enige zus, die mijn moeder had, kwam een paar keer in de week helpen in ons grote gezin. In het begin kwam ze met de lijndienst en het laatste stuk met de fiets, die in de Dalwagenseweg bij iemand in de schuur stond, maar ze kreeg op een gegeven moment van opa Gerritsen een autootje, wat wij als kinderen helemaal geweldig vonden. Het was een Fiat, zo´n knus klein autootje, die netjes in de schuur werd gereden. Mijn broer Gert was er helemaal weg van en kroop gedurig achter het stuur en waande zich de chauffeur van een dertigtonnerdiesel. Op een dag had hij een plan verzonnen en wij moesten hem helpen. Het washok had een brede deur en hij wou tante Jansje foppen en haar autootje in het washok duwen. Ik snap nog niet hoe we het voor elkaar hebben gekregen, maar het is ons gelukt, zonder schrammetje stond het lieveheersbeestje in het donkere washok en toen tante Jansje naar huis wou gaan en vol verbazing zag wat wij als blagen hadden uitgevoerd, sloeg Gert zich op de knieën van het lachen. Ja, Gert had ondeugende streken, maar we konden dat allemaal van hem hebben. Maar goed, genoeg over het washok. Er was ook nog een paardenstal, zonder paard dan wel, maar het was toch een echte boerderij, waar ik geboren ben. Als we het nu nog over de paardenstal hebben, dan komen we altijd op het verhaal van mijn broertje en zusje, die lucifers hadden gevonden en het waren nog dreumesen van een paar jaar oud, maar ze hebben daar met z´n tweeën een binnenbrandje veroorzaakt in de paardenstal. Moeder heeft geen raad geweten om ze te bevrijden, want hoe klein ze nog waren, ze hadden eerst de schuif op de deur gedaan. Zo heeft ieder vertrek zijn eigen verhaal. We hadden er nog één zonder voor of achternaam, dat heette gewoon "het hok". Daar hebben een keer een groep soldaten een nachtje doorgebracht, die ergens in de buurt waren gedropt. Dat is voor kinderen natuurlijk een hele belevenis, soldaten op de deel...... Wij, heel nieuwsgierig, maar wat was het spannend, deden de keukendeur op een kiertje open en gluurden vol ontzag naar die stoere jongens in groene pakken. Als ze ons zagen, dan hielden ze zo´n groen blikje omhoog en dan kregen we een biscuitje. Ja, daar genoten we van, veel snoep en koek waren we niet gewend. Maar de soldaten sliepen dus in "het hok". Van "het hok" kon je naar de bietenkelder en dan kwam je in het kolenhok, waar een klein lichtje alles een schemerig griezelig uiterlijk gaf. Daarnaast was nog een klein vertrek, maar daar was geen lamp en ik ben er nooit geweest, het zou een goede schuilplaats zijn geweest in oorlogstijd. Waar ik eigenlijk over wilde schrijven, lukt nu niet meer, maar dat DV volgende week zaterdag, maar als je dat gelezen hebt, zou je bijna denken dat ik toch een boerendochter was.

Lees meer »

Olleke naar de maan

Wanneer schrijf je weer een blog wordt er steeds aan me gevraagd. Ja, het is inderdaad lang geleden, dat ik heb geschreven en dus ga ik vandaag een poging wagen. Schrijven en lezen heb ik altijd al graag gedaan, toen ik het eenmaal op school had geleerd, was ik niet meer te stuiten en ik heb in mijn leven heel wat boeken verslonden. Niet ver van mijn ouderlijk huis vandaan, was een soort warenhuis, waar ze van alles verkochten, van weckpot tot allerlei meubels. Och, ik was klein en de stellingen waren meters hoog voor mijn gevoel. Terwijl mijn moeder glazen, kopjes, of borden aan het uitzoeken was, dwaalde ik door de winkel richting speelgoed. Prachtige poppen stonden er, begerig keek ik ernaar, maar ik wist dat ik die toch niet zou krijgen, dus ik ging op zoek naar boekjes. Het was een serie van Olleke, die ze daar verkochten, waar ik er af en toe, na een smekende blik naar mijn moeder, één van kreeg. Thuis gekomen, ging ik stilletjes in een hoekje zitten genieten van mijn kleinood, wat was ik zuinig op die boekjes. Eén ervan heette : Olleke naar de maan. Ik reisde in gedachten met hem mee, zweefde tussen de sterren door en belandde tenslotte op de maan. De terugreis was nog spannender, maar toen ik de laatste bladzijde had gelezen, zat ik weer gewoon in mijn stille hoekje. Zal Neil Armstrong ook ooit het boekje Olleke naar de maan van zijn moeder hebben gekregen? Ik weet nog goed, dat er voor het eerst mensen naar de maan gingen, ik was negen jaar en iedereen sprak erover. Op die zomeravond liepen we achter in de moestuin, mijn broers en zussen en ik, waar mijn vader nog bezig was. Vol ontzag keek ik naar de maan, die langzaam tevoorschijn kwam en opeens riep ik : Ik zie ze lopen. De glimlach op het gezicht van mijn vader na mijn uitroep kan ik me nog herinneren. Tja, ik meende het toch echt gezien te hebben. Wat wist je in die tijd nog weinig van het grote mensenleven af, je was nog echt een kind en toen ik naar de eerste klas van de MAVO ging, speelde ik nog met poppen, al wilde ik dat voor een ander niet weten. En moet je nagaan, dat ik een spreekbeurt hield over het boekje Jopie en Ankie gaan logeren. Op de MAVO notabene, tegenwoordig is dat wel anders, kleinzoon Wander zit in groep acht en heeft een spreekbeurt gehouden over het sterrenstelsel, dat is wel even wat anders dan twee kinderen, die gaan logeren. Wander is er ook echt in geïnteresseerd, heeft op z'n twaalfde verjaardag een sterrenkijker gekregen, waar hij intens van genieten kan. Soms hangt hij  's avonds laat gevaarlijk ver uit het slaapkamerraam om de wonderen van de sterrenhemel te bekijken. Ik zal hem toch eens vertellen, dat oma vroeger samen met Olleke naar de maan is geweest.

Lees meer »